Zelf kaarsen maken is zo’n hobby waarbij je tot rust komt én iets moois overhoudt. Je bepaalt zelf de kleur, geur en vorm, en je kunt eindeloos variëren. Of je nu klassieke gietkaarsen wilt maken of aan de slag gaat met kaarsenzand voor speelse creaties in glas: met een paar basisregels kom je al een heel eind. Hieronder vind je 3 praktische tips om zelf kaarsen te maken.
1. Kies het juiste materiaal: was, lont en kaarsenzand
De basis van elke kaars is de was en de lont. Er zijn verschillende soorten was, zoals paraffine, soja- of bijenwas. Paraffine is goedkoop en makkelijk te verwerken, sojawas brandt wat schoner en bijenwas heeft van zichzelf al een warme, natuurlijke geur. Bedenk vooraf wat je belangrijk vindt: prijs, duurzaamheid of uitstraling.
Minstens zo belangrijk is de lont. Een lont die te dik is, zorgt voor grote vlammen en roet. Een te dunne lont levert een flakkerend vlammetje op dat snel uitgaat. Op verpakkingen staat vaak vermeld voor welke diameter kaars de lont geschikt is. Zeker als je net begint, is het handig om je daaraan te houden.
Wil je eens iets anders dan de klassieke gegoten kaars? Dan is kaarsenzand een leuke optie. Dat zijn kleine korrels was die je gewoon in een glazen pot, schaal of windlicht giet. Je steekt er een speciale lont in, drukt die licht aan en klaar. Je hoeft niks te smelten, en je kunt de kleuren in laagjes stapelen of mengen voor een speels effect.
2. Speel met kleuren en geuren
Zelf kaarsen maken is juist leuk omdat je helemaal los kunt gaan met kleur en geur. Voor kleur gebruik je speciale kaarsenkleurstoffen of kleurblokjes. Die los je op in de gesmolten was. Begin met een kleine hoeveelheid en test eventueel een druppel op een wit papiertje; als het stolt zie je de uiteindelijke kleur beter.
Voor geur gebruik je geuroliën die geschikt zijn voor kaarsen. Gewone parfumolie of etherische olie kan ook, maar voeg niet te veel toe. Te veel olie kan ervoor zorgen dat de kaars slecht brandt of gaat walmen. Meestal wordt een bepaald maximum per hoeveelheid was geadviseerd; houd je daar aan vast.
Met kaarsenzand kun je ook prima spelen met kleur. Het zand is vaak in allerlei tinten verkrijgbaar, waardoor je eenvoudig laagjes kunt maken: bijvoorbeeld een strandlook met beige en lichtblauw, of een kerstvariant met rood en groen. Je hoeft het alleen maar in een glas te gieten en de kleuren af te wisselen. Zo heb je zonder gedoe met smelten toch een vrolijk en persoonlijk resultaat.
3. Kies de juiste vorm en glazen
De vorm van je kaars bepaalt veel van de sfeer. Voor gegoten kaarsen kun je speciale mallen gebruiken, bijvoorbeeld cilindervormen, bolvormen of ribbelstructuren. Vet de mal licht in of gebruik een lossingsspray, zodat de kaars er na het stollen makkelijk uitkomt. Vergeet niet de lont goed in het midden te plaatsen en strak te trekken, anders krijg je een scheve kaars.
Voor kaarsenzand zijn glazen potten, windlichten of oude weckpotten ideaal. Let er wel op dat het glas hittebestendig is en een dikke bodem heeft. De vlam van de lont kan flink warm worden, dus dun glas is geen goed idee. Het mooie van kaarsenzand is dat je de lont eenvoudig kunt verplaatsen of vervangen. Is het lontje opgebrand, dan haal je het restje eruit en steek je gewoon een nieuw lontje in het zand.
Een extra tip: gebruik verschillende hoogtes en formaten naast elkaar op tafel of in de vensterbank. Een groot windlicht met gekleurd kaarsenzand, aangevuld met een paar kleinere glazen met andere kleuren, geeft meteen een gezellige, gelaagde look.